España Verde en verder (1): kunst en pinxtos in Bilbao
Omdat reizen er door corona voorlopig niet van komt, blik ik uit arren moede maar terug op een reis van een paar jaar geleden. In 2018 kwam mijn geliefde met een uitdagende route op de proppen. In twee weken zouden we het gehele noorden van Spanje bereizen, beginnend en eindigend in Bilbao. Onderweg kwamen we door de provincies La Rioja, Castilië & Leon, Galicië, Asturië en Cantabrië.
Het aardige aan deze reis was dat dit gebied redelijk onbekend was voor ons. Mensen die me kennen, weten dat ik gewoonlijk graag goed beslagen ten ijs kom. Deze keer had ik geen tijd om me in te lezen, ik liet me verrassen door mijn lief.
Het noorden van Spanje staat bekend als España Verde (het groene Spanje). In tegenstelling tot de rest van het land heeft het een milder en natter zeeklimaat, waardoor er meer bomen en planten groeien dan elders. We beperkten ons gedurende onze trip overigens niet tot de groene kuststrook, we gingen ook wat meer landinwaarts. Daar is de vegetatie inderdaad zo schaars als je het van Spanje verwacht.
De reis begon in Bilbao, waar we de eerste dagen doorbrachten. Dit is de grootste stad van Baskenland en de hoofdstad van de provincie Vizcaya. Het was in de middeleeuwen een belangrijke haven- en handelsstad voor de regio en groeide in de 19de eeuw uit tot industrieel centrum dankzij scheeps- en mijnbouw. Omdat Bilbao ook een centrum is van regionaal Baskisch zelfbewustzijn, maakte de Spaanse generaal Franco de stad doelwit van hevige bombardementen tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939).
Heruitgevonden stad
Aan het einde van de 20ste eeuw was het gedaan met de industrie die de stad ooit groot had gemaakt. Voor Bilbao doemde een vergelijkbaar scenario op als voor zoveel Europese industriesteden: ten onder gaan of jezelf heruitvinden. De stad koos voor het laatste en die ontwikkeling is eigenlijk nog steeds gaande.
Vrijwel geen enkele toerist in Bilbao slaat het Guggenheim Museum over. Dit museum voor hedendaagse kunst opende in 1997 en heeft het karakter van de stad ingrijpend veranderd. Was Bilbao vóór de komst van dit museum op z’n retour, nu trekt het Guggenheim honderdduizenden bezoekers per jaar die voor miljoenen euro’s aan inkomsten zorgen.
Deze wonderbaarlijke transformatie staat mondiaal zelfs bekend als het Bilbao-effect: zet een bijzondere attractie neer die het toerisme bevordert en je stad kan er weer decennia tegenaan dankzij de financiële impuls die dit oplevert.
Ruimteschip in de stad geparkeerd
Het gebouw van architect Frank Gehry is zelf een niet te missen kunstwerk, maar als reactionair stuk vreten dat ik ben, vind ik het vooral spectaculair lelijk. Alsof de inwoners van Bilbao werden opgeschrikt door aliens die hun ruimteschip midden in de stad parkeerden. En dat ze er toen maar een museum van hebben gemaakt. Mijn grootste bezwaar tegen dit soort architectuur is dat het overal kan staan, de vormentaal heeft niets gemeen met de naburige gebouwde omgeving.
Maar goed, Het Guggenheim is allesbehalve saai om naar te kijken. Het ziet eruit alsof het elk moment in elkaar kan donderen maar blijft toch staan. De locatie langs de rivier is prachtig en de reflectie van het zonlicht door de titanium platen imponerend.
Gemopper
Uiteraard moest mijn geliefde al het bovenstaand gemopper aanhoren toen ze me meesleepte naar het museum. Het bezoek heeft mijn mening niet wezenlijk veranderd, maar ik raad je toch aan erheen te gaan als je Bilbao bezoekt (alsof je dan dit advies van mij nodig hebt). Het Guggenheim is van binnen een kunstzinnig speelterrein dat zich vanuit een centraal atrium uitstrekt door een wirwar van trappen, liften en paadjes over drie etages.
De grootste expositiehal is ondergronds en meer dan honderd meter lang, waar zie je dat nou? Ook kinderen kunnen zich er vermaken, het is allemaal wat minder plechtig dan in een gemiddeld ‘nationaal museum’, en het heeft veel meer ruimte.
Het Guggenheim-effect heeft elders zijn sporen nagelaten. Het is een genot om langs de rivierkade te wandelen. Hier tref je oude en nieuwe bruggen aan, zoals de Zubizuri (witte brug). Deze opende in hetzelfde jaar als het Guggenheim en biedt bezoekers een handige oversteek richting het museum.
Met een stadsgids wandelden we langs overblijfselen van het industriële verleden en nog oudere gebouwen. Waar dat mogelijk was, zijn oude gevels overeind gehouden, met moderne toevoegingen die een tweede leven geven aan wat anders ruïnes zouden zijn. Ons bezoek was kort, we zijn dus niet met de kabelspoortrein naar de Artxanda-heuvel gegaan voor een uitzicht over de stad. Evenmin hebben we de naburige stranden en kliffen bezocht die blijkbaar een aanrader zijn. We beperkten ons tot het centrum.
Hart van de stad
Dat centrum is niet groot, je kunt er in een paar uur doorheen lopen. We kwamen met een busje vanaf het vliegveld aan in de Abando-wijk. Een statige buurt waar je de chicste winkels vindt, de breedste lanen en de duurste appartementen. Hoewel dit nu geldt als het hart van de stad, ging het pas eind 19de eeuw deel uitmaken van Bilbao. Het oorspronkelijke stadje was uit zijn voegen gegroeid en het stadsbestuur annexeerde het gebied op de linkeroever van de rivier de Nervión, die nu dus dwars door Bilbao loopt.
Je vindt hier diverse grote hotels, theaters, plazas en het treinstation Abando Indalecio Prieto, gesierd met een art-deco-gevel die uitkijkt over de rivier. Het stratenplan heeft zo’n typische 19de eeuwse opzet, met wijde boulevards die naar grote pleinen leiden (nu vaak rotondes).
Het gezelligste gedeelte voor toeristen vind je aan de rechteroever van de rivier. Dit is het Casco Viejo of Las Siete Calles (de Zeven Straatjes) vlakbij het Teatro Arriaga en de Sint Nicolaaskerk. Het is het oudste gedeelte van Bilbao en bestaat uit een wirwar van middeleeuwse steegjes. Een kleurrijke wijk met overal eettentjes en restaurants, bars, muziek en ander vermaak. Het Plaza Barria is blikvanger en langs de oever van de rivier vind je de Erribera Merkatua (de ‘markt langs de rivier’).
In deze overdekte markt moet je er ’s ochtends vroeg bij zijn om verse vis en vlees in te slaan, maar je kunt prima terugkomen voor de lunch of het avondeten. Net als in de rest van Spanje hoef je niet vóór 7 uur ’s avonds aan te komen voor het diner, dat nuttigen ze hier veel later. Al maken ze het niet zo gek laat als in Andalusië in het zuiden van het land.
Pinxtos prikken
Je hoeft sowieso geen honger te lijden, ook niet als je graag vasthoudt aan de Nederlandse etenstijd. Dan duik je namelijk gewoon een barretje in en bestel je wat pinxtos bij je bier of wijn. In dit gedeelte van Spanje zijn het de lokale varianten van de tapas. Het idee is min of meer hetzelfde, al zitten pinxtos vaak op een prikkertje, vandaar de naam.
Als je een paar drankjes drinkt, wil het soms gebeuren dat je er wat pinxtos van de zaak bij krijgt. Heb je dankzij de borrel meteen genoeg gegeten. Probeer zeker de croquetas caseras (huisgemaakte kroketjes).
In deel 2 bezoeken we de kustplaats San Sebastián en gaan we door de wijnstreek La Rioja naar Santo Domingo de la Calzada. Dit is een bekende halte op de Camino Santiago, de pelgrimsroute naar bedevaartsoord Santiago de Compostela in het westen van Spanje.