Armenië (3): de altijd aanwezige genocide
Dé gebeurtenis die het collectieve geheugen van de Armeniërs beheerst, is de genocide van de Ottomaanse machthebbers op hun Armeense onderdanen die in 1915 begon. Moordpartijen en dodenmarsen richting de Syrische woestijn kostten aan grote aantallen Armeniërs het leven. Hoeveel precies, daarover verschillen historici van mening. De schattingen variëren van 600.000 tot een kleine 2 miljoen.
Meteen de eerste dag van mijn verblijf in Armenië bezochten we het Monument voor de Armeense Genocide. Het bevindt zich op een heuvel, de Tsitsernakaberd (‘Zwaluwenvesting’) van waaruit je uitkijkt over hoofdstad Jerevan.
Het monument uit 1967 is een soort halfopen, verzonken koepel met daarbinnen een constant brandend vuur. Ernaast staat een lange spits die de opstanding van het Armeense volk symboliseert met aan de andere kant een gedenkmuur met namen. Even verderop is een museum. Een park dat om het complex is gebouwd, biedt plaats aan boompjes geplant door regeringsleiders en staatshoofden.
Het gevoel dat me bekroop bij het betreden van de koepel was angstaanjagend. De muziek die speelde kwam me onbekend voor, maar schreeuwde woordenloos over de tragiek en het leed van de gebeurtenis die hier wordt herdacht. Armeniërs legden bloemen, zeiden een gebed of sloegen een kruisje. De stemming drukte zwaar op mijn gemoed.
Naar de keel gegrepen
Sommige toeristen speelden het klaar om in deze haast heilige plaats -zo voelde het voor mij- foto’s te nemen. Ik kreeg dat niet voor elkaar. Dat schrijf ik niet om mijn morele verhevenheid te etaleren, maar ik kon het fysiek gewoon niet. Na amper dertig seconden greep de plek me zo naar de keel dat ik het monument moest verlaten.
Een medereiziger begon onderweg naar het museum tegen me aan te praten. “Wat voor werk doe je?”, vroeg hij. Versuft beantwoordde ik zijn vragen. Wat een moment om small talk te beginnen, dacht ik nog. Later besefte ik dat hij waarschijnlijk net zo ontdaan was als ik en dat dit misschien zijn manier was om de zwaarte van deze plek achter zich te laten.
Bloedig stichtingsverhaal
In het museum kregen we tijdens een rondleiding de ‘officiële’ versie van het verhaal te horen kregen. Dat wil zeggen: de afschuwelijke gebeurtenis werd zo mogelijk nóg afschuwelijker geïnterpreteerd. Daarmee wil ik niet zeggen dat ze er maar wat op los fantaseerden, maar de schatting van het dodental werd nóg iets hoger, de gepleegde misdaden als nóg verwerpelijker gepresenteerd.
Dat is begrijpelijk als het om je eigen volk gaat, maar de genocide kreeg hiermee ook iets van een stichtingsmythe: een bloedige voorgeschiedenis die de herrijzenis van de autonome staat Armenië rechtvaardigt. Onnodig, want de gruwelijkheden spreken voor zichzelf.
Een lange aanloop
De Armeense genocide kent een lange aanloop. De meeste Armeniërs leefden in de negentiende eeuw in het Ottomaanse rijk. Dat rijk bestond uit het huidige Turkije, Syrië en het toenmalige Palestina met daarnaast delen van de Balkan, Noord-Afrika en het Arabisch Schiereiland. Er woonden veel christelijke minderheden: met name Grieken in het westen en Armeniërs in het oosten. De Grieken waren eerder al onafhankelijk geworden met hulp van de Europese grootmachten.
Onder invloed van het nationalisme eisten ook de Armeniërs meer rechten en op termijn misschien wel autonomie binnen het rijk. Net als de Grieken waren ze tweederangsburgers die extra hoge belastingen moesten betalen (de djizja, de belasting voor niet-moslims onder islamitische heerschappij).
De toenmalige sultan drukte het streven tot hervormingen met harde hand de kop in. Al in de laatste jaren voor de eeuwwisseling vonden tienduizenden Armeniërs de dood tijdens gewelddadige aanvallen. Dit gebeurde door meutes die mogelijk werden aangestuurd door de sultan.
De Jonge Turken en het triumviraat
Spoelen we door naar de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) waarin de Ottomanen aan de kant van Duitsland meevochten. Hoewel het sultanaat nog bestond, lag de werkelijke macht nu in handen van een beweging die zich de ‘Jonge Turken’ noemde. Enver Pasja, Talaat Pasja en Djemal Pasja waren hooggeplaatste machthebbers en vormden samen een onofficieel ’triumviraat’.
Zij zagen een groot etnisch-Turks rijk voor zich, van de Middellandse zeekust tot aan centraal Azië. In de gedroomde pan-Turkse staat van de Jonge Turken was geen plaats voor etnische, culturele en religieuze minderheden. Welke bevolkingsgroep stond hun ambitie met name in de weg? De Armeniërs.
De Armeniërs werden ervan verdacht te heulen met de Russische tegenstander. Rusland had veel grondgebied gewonnen na eerdere oorlogen tegen het Ottomaanse rijk en Perzië. Daar hoorde ook het oostelijke deel van historisch Armenië bij en de Russen spoorden Armeniërs onder Turks gezag aan naar dat gebied te emigreren.
Het Ottomaanse leger besloot alle soldaten van Armeense komaf te demilitariseren om te voorkomen dat ze hun wapens zouden inzetten om meer autonomie, verdere aansluiting bij Rusland of zelfstandigheid te verkrijgen. Deze beslissing leidde tot een opstand van Armeniërs bij de stad Van.
Armeniërs op dodenmars
Mogelijk als reactie daarop liet Talaat Pasja (de minister van binnenlandse zaken) op 24 april 1915 in Constantinopel de Armeense elite oppakken en vermoorden. Vervolgens gaven ‘elementen binnen de Ottomaanse regering’ het startschot voor de verwijdering van de Armeense bevolkingsgroep uit het binnenland van Anatolië.
In lange marsen werden zij gedwongen naar Syrië te lopen. De tocht voerde uiteindelijk naar de Deir ez-Zor-woestijn, naar een niemandsland dus. Tijdens de ‘dodenmarsen’ waren om de zoveel kilometer checkpoints opgezet waar milities de Armeniërs vermoordden, beroofden en verkrachtten.
De lokale Turkse bevolking werd aangemoedigd om de huizen van hun Armeense buren te plunderen. Overigens was lang niet iedere Turk het eens met deze gang van zaken. Maar wie hulp gaf aan de slachtoffers, werd zelf opgehangen.
Wie is verantwoordelijk?
Wie is nu verantwoordelijk voor de genocide? Het grootste deel van de moorden is waarschijnlijk gepleegd door een geheime afdeling binnen de regering, niet het reguliere Ottomaanse leger. Koerdische stammen, maar ook vrijgelaten misdadigers maakten deel uit van deze milities. Of het bevel tot de volkerenmoord nu rechtstreeks van de sultan kwam, het triumviraat of anderen, daarover doen verschillende interpretaties de rondte.
De geschiedenis van de genocide is een politiek zeer beladen onderwerp. Turkije (de opvolgerstaat van het Ottomaanse rijk) weigert de tragedie te erkennen als volkerenmoord en spreekt eufemistisch over de ‘Armeense kwestie’. De officiële Turkse lezing is: het einde van het Ottomaanse rijk was bloedig, eigenlijk was iedereen slachtoffer.
Veel westerse landen, regeringsleiders en instellingen hebben de genocide erkend. Anderen vinden nuancering op zijn plaats en spreken liever van massamoord. Het lijkt muggenzifterij bij zulke gebeurtenissen, maar het maakt voor het internationale recht uit of een massamoord vooraf is gepland, of sprake was van de intentie om een bevolkingsgroep uit te roeien, etcetera.
Westerse ooggetuigen
Zat het triumviraat erachter? Het moet haast wel. In documenten van Talaat Pasja, de minister van binnenlandse zaken, staat dat tussen 1915 en 1916 972.000 Armeniërs zijn ‘verdwenen’ uit de bevolkingsregisters. Je maakt mij niet wijs dat deze bewindspersoon dacht: ‘hoe kan dat nou?’
Buitenlandse waarnemers, zoals de Duitse theoloog Johannes Lepsius, hebben over de gebeurtenissen gerapporteerd aan hun regeringen. In het geval van Lepsius is vermoedelijk weinig gedaan met de informatie omdat de Duitsers -die de Eerste Wereldoorlog aan het verliezen waren- hun Turkse bondgenoot niet voor het hoofd wilden stoten.
De journaals, missieven, telegrams, dagboeken en documentatie van dergelijke ooggetuigen krijgen in het Genocidemuseum in Jerevan volop aandacht. Deze gelden als bewijs uit de eerste hand van onafhankelijke waarnemers.
Wraakoperatie ‘Nemesis’
De strijdende partijen in Europa en de VS waren in deze tijd vooral bezig elkaar in de loopgraven te bevechten. Ze hadden niet veel tijd of aandacht voor een drama dat zich duizenden kilometers verderop afspeelde. Ook ná de Eerste Wereldoorlog niet, er viel toen nog volop puin te ruimen in de eigen achtertuin.
De Armeniërs besloten zelf wraak te nemen. De Dashnak-partij die de macht had in de Armeense republiek van 1918-1922, stuurde moordenaars af op degenen die zij zagen als de architecten van de genocide. Tijdens operatie ‘Nemesis’ joegen zij de meeste leden van het triumviraat en hun handlangers over de kling.
Talaat Pasja vond in Berlijn de dood. Enver Pasja, de voormalige minister van oorlog, wist de moordenaarshand te ontwijken maar kwam om bij een militaire operatie in Centraal Azië. Volgens een opschrift in het Genocidemuseum werd hij gedood tijdens gevechten tegen een eenheid van het Russische Rode Leger met een Armeense officier aan de leiding.
Herdenking
Tegenwoordig is 24 april de dag waarop in Armenië het begin van de genocide wordt herdacht. Armeense gemeenschappen in de rest van de wereld doen hetzelfde. In Nederland gebeurt dat jaarlijks in onder andere Almelo, waar een aanzienlijke Armeense gemeenschap woont.
Tijdens mijn reis was er eigenlijk geen dag dat de genocide niet aan bod kwam. Het is het stichtingsverhaal van het hedendaagse Armenië, maar ook een nationaal trauma. De geboorte van hun eigen, kleine natie-staat in de twintigste eeuw betekende ook een definitief losscheuren van het veel grotere westelijk Armenië, dat nu bij Turkije hoort en waar vrijwel geen Armeniër meer woont.
Wederom enorm interessant !